Een verplichte standaardschoen. 1914.

Nederland is tijdens de eerste wereldoorlog één van de elf neutrale landen. Het Nederlandse leger is tijdens de oorlog wel in opperste staat van paraatheid. Om het leger zo dicht mogelijk bij de frontlinie te stationeren worden soldaten ‘ingekwartierd’. Dit houdt in dat soldaten langs de Nederlandse grens gehuisvest worden in huizen en gebouwen van burgers. Toenmalig directeur Janus van Bommel krijgt in zijn privéwoning twee soldaten toegewezen waar kost en inwoning voor verzorgd moet worden.

(Onderstaande afbeelding: Directeur Janus van Bommel poseert in 1915 met zijn gezin en twee bij hen ingekwartierde soldaten voor zijn huis aan ‘t Rootven in Moergestel.

Ook de fabriek moet deels beschikbaar gesteld worden voor inkwartiering. In het resterende deel kan de productie voortgezet worden. Het leer is echter schaars en daarom duur. De export valt sterk terug en wordt op een zeker moment zelfs verboden. Vanwege de hoge prijzen grijpt de regering in 1917 stevig in. De distributie van huiden, leer en looistoffen wordt vanaf dat moment gereguleerd. In 1918 voert de overheid de ‘regeringsschoen’ in. Schoenfabrikanten zijn vanaf dat moment verplicht om deels een standaardschoen te produceren uit voorgeschreven materialen en middels vastgestelde maakwijze. De overheid bepaalt de maximumprijs van deze schoen.

Van Bommel wordt zo tijdelijk gedwongen om, deels, af te zien van de productie van haar traditionele kwaliteitsschoen. Voor het vrij te produceren deel mogen wel nog steeds kwaliteitsschoenen gemaakt worden. Dankzij de omzet uit deze schoenen blijft de financiële basis van het bedrijf gezond. Tijdens de oorlog werken er, exclusief thuiswerkers, gemiddeld 26 mensen in de schoenfabriek. In 1919 zit dit aantal al weer op 36.

null

(Bovenstaande afbeelding: Schoenmakersgezin Adrianus Wolfs-Jonkers met drie ingekwartierde soldaten. De foto is omstreeks 1915 genomen voor het huis van de familie aan ’t Rootven in Moergestel.)

Nederland is tijdens de eerste wereldoorlog één van de elf neutrale landen. Het Nederlandse leger is tijdens de oorlog wel in opperste staat van paraatheid. Om het leger zo dicht mogelijk bij de frontlinie te stationeren worden soldaten ‘ingekwartierd’. Dit houdt in dat soldaten langs de Nederlandse grens gehuisvest worden in huizen en gebouwen van burgers. Toenmalig directeur Janus van Bommel krijgt in zijn privéwoning twee soldaten toegewezen waar kost en inwoning voor verzorgd moet worden.

(Onderstaande afbeelding: Directeur Janus van Bommel poseert in 1915 met zijn gezin en twee bij hen ingekwartierde soldaten voor zijn huis aan ‘t Rootven in Moergestel.

Ook de fabriek moet deels beschikbaar gesteld worden voor inkwartiering. In het resterende deel kan de productie voortgezet worden. Het leer is echter schaars en daarom duur. De export valt sterk terug en wordt op een zeker moment zelfs verboden. Vanwege de hoge prijzen grijpt de regering in 1917 stevig in. De distributie van huiden, leer en looistoffen wordt vanaf dat moment gereguleerd. In 1918 voert de overheid de ‘regeringsschoen’ in. Schoenfabrikanten zijn vanaf dat moment verplicht om deels een standaardschoen te produceren uit voorgeschreven materialen en middels vastgestelde maakwijze. De overheid bepaalt de maximumprijs van deze schoen.

Van Bommel wordt zo tijdelijk gedwongen om, deels, af te zien van de productie van haar traditionele kwaliteitsschoen. Voor het vrij te produceren deel mogen wel nog steeds kwaliteitsschoenen gemaakt worden. Dankzij de omzet uit deze schoenen blijft de financiële basis van het bedrijf gezond. Tijdens de oorlog werken er, exclusief thuiswerkers, gemiddeld 26 mensen in de schoenfabriek. In 1919 zit dit aantal al weer op 36.

null

(Bovenstaande afbeelding: Schoenmakersgezin Adrianus Wolfs-Jonkers met drie ingekwartierde soldaten. De foto is omstreeks 1915 genomen voor het huis van de familie aan ’t Rootven in Moergestel.)